FYI.

This story is over 5 years old.

Muziek

Rockmuziek is geobsedeerd door authenticiteit en dat is een probleem

De blinde obsessie met het verleden zorgt ervoor dat de rockwereld vooral een witte en mannelijke wereld blijft.

beeld via de officiele site van Seasick Steve

Authenticiteit: het was het handelsmerk van Seasick Steve. Hij was de ex-zwerver die op goederentreinen had geslapen, eensnarige wasbordgitaren bouwde en toevallig van de straat geplukt werd. Zijn succes was voor een groot deel te danken aan de ‘echtheid’ die fans in zijn tragisch levensverhaal en zijn rauwe hobo-blues herkenden. Blijkt nu dat hij een ‘one-man manufactured band’ is. Een nieuwe biografie van Matthew Wright onthult dat de muzikant zijn achtergrondverhaal grotendeels verzon. De man is tien jaar jonger dan gedacht, speelde in de jaren zeventig in een Indo-Amerikaanse fusionband en heeft waarschijnlijk nooit lang op straat rondgezworven. Zijn iconische status als Mississippi bluesman blijkt maar een imago te zijn en zijn gitaren niet meer dan gimmicks. De verzinselen van Seasick Steve en de verontwaardigde reacties die volgden, onderstrepen hoe rockmuziek achtervolgd wordt door een beklemmend ideaal van authenticiteit.

Advertentie

De grootste belediging die je een rockliefhebber naar het hoofd kan slingeren, is dat hij of zij ‘nep’ is. Ondertussen kunnen muzikanten in interviews best een ruige biografie voorleggen. Maar die oude rockmythes van rebellie, ‘gewoon jezelf zijn’ en vrijheid zijn in de praktijk een zelfbewust keurslijf geworden. Het is net hierdoor dat Seasick Steve dit soort leugens de wereld in stuurde. De hang naar authenticiteit is zodanig overdreven dat het ook nog eens elke vorm van vernieuwing en variatie dwarsboomt. Maar willen we de komende vijftig jaar echt nog naar rip-offs van Bob Dylan en The Velvet Underground luisteren? Een blinde obsessie met klanken uit het verleden en het oude rockcanon garandeert bovendien dat de rockwereld vooral een wit en mannelijk wereldje blijft – een die met de dag ouderwetser en irrelevanter overkomt.

Voor rockers is het vaak moeilijker om te benoemen wat nu eigenlijk ‘authentiek’ is, dan om te spotten met wat er niet onder valt. Authenticiteit bestaat enkel dankzij haar tegendeel: onecht. Een groot deel van de authenticiteitsobsessie draait dus rond het afwijzen van dingen die niet ‘echt’ rock zijn: felle kleuren, non-alcoholische dranken, economie, intellectualisme, massaproducten, je best doen, cleane gitaarklanken, de regels volgen, dj’s, religie, mode, yuppies… De gitarist van een indieband die de zoon is van een katholieke bankier, op een 2014 Yamaha speelt, gefilterde selfies post op Instagram en in zijn vrije tijd dancetracks draait in Monaco, zou een zeer neppe gitarist van een indieband zijn. Wat dan wel authentiek is, is verbonden aan de hardnekkige mythe van zogenaamde ‘echte rock’. De elementen die dat ‘echte’ zouden belichamen, hebben meestal hun oorsprong in het verleden, in originelen, in toen het “nog allemaal echt was”. Je hebt de standaardopstelling (vier mannen die gitaar, bas of drum spelen), de legitieme klanken (de legendarische gitaartimbres, de ruwe mannenstem) en het authentieke rockgedrag (bier drinken, rokend tegen een muurtje staan, losbandig zijn in het tourbusje, ‘having a good time’ maar nooit blij zijn…).

Advertentie

Nog meer dan in oorlogsveteranenkringen, leeft er in rockmuziek een heldenverering. Legendes zoals Jimi Hendrix, Lou Reed of Ian Curtis zijn de leidraden voor authentieke handelingen, haarstijlen en gezichtsuitdrukkingen: wie authentiek is, lijkt op mannen die al minstens tien jaar dood zijn. Een vast canon van ‘de groten’ dient men te allen tijde te respecteren en op T-shirts en koffiemokken te zetten. Er zijn bepaalde scenes (Memphis ’56, San Francisco ’67, London ’77, Seattle ’91) die een mythische status krijgen en waar nostalgisch op teruggekeken wordt door mensen die er niet bij waren. De traditionele muziekmedia cultiveren zorgvuldig deze nostalgische blik: begin juni stond Syd Barrett op de cover van Mojo, Slash op die van Guitar World, Blondie op die van Uncut, Bono op die van Q Magazine. Er bloeit een gelijkaardig fetisjisme rond oude instrumenten en versterkers: hoe dichter ze bij het oorspronkelijke rockmoment staan, hoe beter. Dit haakt in op het idee van ‘muziek maken als ambacht’. Er is veel gedoe rond ‘het materiaal’, houtsoorten, denim en de lichamelijkheid van optreden – en een afkeer voor alles digitaal, synthetisch en plastic. Zelfs de singer-songwriters die nu moderne toetsen gebruiken, doen dat op een ‘natuurlijke’ manier met organische elektronica – de naam zegt genoeg. Een van de meest innovatieve gitaristen van de laatste jaren – of je haar stijl nu leuk vindt of niet – is Annie Clark van St. Vincent. Maar omdat haar gitaarwerk en profiel niet overeenkomt met het ‘authentieke rock’-model, wordt ze nauwelijks erkend als een belangrijke gitarist en verschijnt ze al zeker niet in ‘greatest guitarists alive today’-lijstjes.

Advertentie

De hedendaagse rockwereld cultiveert zo een ingebakken conservatisme; een belemmerend nostalgisch sentiment dat vernieuwing en de toekomst tegenwerkt. Veel ‘nieuwe’ rockmuziek is zo ongelooflijk saai omdat we het allemaal al vijftig keer gehoord hebben, in versies die telkens meer verwaterd zijn. De drang om zo authentiek mogelijk te zijn, resulteert als een selffulfilling prophecy tragisch genoeg in fletse kopieën. Jimmy Page zijn gitaarklank, Johnny Rotten zijn klachten, John Lennon zijn brilletje, de teksten van Stephen Malkmus… De oppervlakkige stijlelementen worden nauwkeurig gebalsemd, vereerd en gekopieerd. Maar de dieperliggende ideeën, politiek en attitudes van deze muzikanten worden niet overgenomen in een eigentijdse context. Anno 2016 zijn Kanye West en Kim Kardashian daarom inderdaad meer punk dan je zou denken. De grote iconen van vroeger waren zo opwindend omdat ze in hun eigen tijd innovatie brachten. Ze reageerden op de hedendaagse context in plaats van het verleden na te bootsen. Zou Kurt Cobain in een grungetrio spelen als hij in 2000 geboren was? Nee, hij zou eerder iets als industrial glitch maken. Hij zou waarschijnlijk ook geen T-shirt dragen met het gezicht van een rockster die al 22 jaar dood is. “I’m a lonely boy, Oh I’ve got a love that keeps me waiting”: de gemiddelde rocktekst vandaag had even goed in de jaren vijftig geschreven kunnen zijn. Als gps-navigatie en facebookstalking geen legitieme thema’s zijn, hoe kan rockmuziek dan ooit iets zeggen over de wereld waarin wij leven? Op basis van welke vaste standaarden kunnen we vandaag zelfs nog een onderscheid maken tussen wat cultureel authentiek en nep is? Liever de verfrissende gekunsteldheid van Dirty Projectors dan tweeduizend albums die als Pearl Jam klinken. Als we opnieuw boeiende, interessante en vooral relevante rockmuziek willen, dan moeten artiesten stoppen met hun wanhopige zoektocht naar oude authenticiteitsidealen.

Advertentie

“Ik ben in het echt ook zo

‘Echte’ rockmuziek klinkt niet alleen hetzelfde, de mensen die het maken lijken ook allemaal op elkaar en vertellen dezelfde verhalen. In de authenticiteitscultuur is er misschien niets zo erg als de artiest wiens imago niet samenvalt met zijn/haar echte leven. Het recente overlijden van David Bowie en Prince, twee personage-meesters, herinnerde ons nog maar eens hoe oncreatief de meeste hedendaagse rockmuzikanten zijn als het gaat over hun zelf-mythologie. Terwijl het gebruik van personages en alter-ego’s rap en popmuziek tot nieuwe creatieve hoogten brengt (denk aan Kendrick Lamar of Grimes), is het een groot taboe geworden in hedendaagse rockmuziek. De garagerocktraditie houdt het gebruik van persona’s gelukkig nog in leven: NoBunny speelt al jaren in onderbroek en konijnenmasker, King Khan blijft King Khan en op zijn laatste plaat vond ook Ty Segall zich opnieuw uit als Baby Big Man. Maar de norm stelt dat de artiest eigenlijk helemaal geen imago zou mogen hebben. Zo was er de hele ophef rond de fake lippen van Lana Del Rey; wat eigenlijk een discussie was over de plaats van onechtheid in rockmuziek. Op een zeer overwogen manier bouwde Lana Del Rey een imago en esthetiek op die helemaal klopte met de authenticiteitseisen van alternatieve muziek. Als haar videoclip in korrelige 35mm sepiakleuren was opgenomen, dan moest ze toch wel DIY en ‘echt’ zijn? Lana Del Rey speelde zodanig inventief in op de authenticiteitsdwang van muziekbloggers, dat ze een enorme backlash kreeg toen haar achtergrondverhaal bekend werd en haar imago ontmaskerd werd als een… imago. Luisteraars voelden zich verraden door een artiest die eigenlijk niet voldeed aan het klassieke narratief van de arme bohémien-kunstenaar die in retro tweedehandskleding wordt ontdekt via zelfgeproduceerde cassetjes. Een specifiek soort ‘realisme’ is de dwingende norm geworden.

Advertentie

De gemiddelde alternatieve artiest kan Seasick Steve niet evenaren (wat is er authentieker dan een ex-hobo in overalls), maar doet zijn uiterste best om zo onberedeneerd mogelijk op het podium te kruipen. “Ik ben in het echt ook zo” lijkt de authentieke rockartiest te willen bewijzen. Zowel in de inhoud van de nummers als in de keuzes over het uiterlijk schuilt er een diepe angst om nep over te komen. Eigenlijk mag hij niet eens nadenken over hoe hij zich presenteert, want “alles draait toch om de muziek”. Alleen kunstacademiebandjes mogen praten over stofsoorten en lichaamsverzorging. Jammer genoeg moet iedereen ‘s ochtends iets uit de kast halen. Zo is er een bepaalde stijl gegroeid die de natuurlijke ‘echtheid’ van de rocker moet uitdragen: de vuile zwarte broek, de nonchalante jeans, oude leren jas of trui “gevonden op zolder”, afgemaakt door een mottig T-shirt dat ironisch, onopvallend of van een andere authentieke rockband is. Opnieuw ligt de inspiratie vooral in het verleden. We zagen allemaal hoe Alex Turner transformeerde van de Engelse jongen in een witte hoodie naar de rocker met vetkuif en leren jasje. We kennen allemaal het onofficiële uniform van The Strokes. Dit is waarom L’Oréal een ‘Out of Bed’-haarwax produceert. Dat is allemaal niet erg, maar de storende paradox is dat deze artistieke, creatieve keuzes (want dat zijn het wel) doodgezwegen worden en als iets ‘authentieker’ en ‘spontaan’ worden voorgesteld. In het begin van de jaren 2000 kreeg The White Stripes de kritiek dat ze met al hun gimmicks en uitsluitend rood-wit-zwarte esthetiek de meest neppe band ooit waren. Jack White vertelde hier later over: “For me, the easy way out is to go out in a jeans and a T-shirt […] But the idea that that gives you a license of authenticity always bugged me. I thought the best way to show how real this music is, is to give them a presentation that it is all artifice.”

Advertentie

De slaafse obsessie met echtheid kent haar dieptepunt in reactionaire groepen zoals de Foo Fighters en de vele bejaardenbands die op wonderbaarlijke wijze nog een publiek vinden (Guns N’ Roses als headliner op Coachella). Dave Grohl grijpt elke kans om te benadrukken hoe hij dapper het vaandel van ‘echte rockmuziek’ de toekomst insleurt. Want wat kan er echter zijn dan vier oude mannen met lang vettig haar die in zwarte T-shirts powerakkoorden door Marshall stacks blazen? We moesten allemaal Wasting Light gaan kopen omdat het in een garage werd opgenomen op tape. Er is ook een duidelijke hiërarchie in de ‘echtheid’ van muziekdragers: ze loopt van de analoge bandopname via de vinylplaat naar het verwerpelijke mp3-bestand. Maar de Foo Fighters is een makkelijk doelwit, zeker voor authentiekere rockers, omdat de valsheid van hun authenticiteitsclaim overduidelijk is. Als hyperfakes voldoen ze niet genoeg aan andere elementen van de rockmythe: ze zijn niet ‘hard’ genoeg, ze hebben te veel succes en ze spelen in uitverkochte arena’s.

Natuurlijk is dit allemaal een enorm simplistische en cynische voorstelling van de diversiteit en heterogeniteit die er werkelijk bestaat onder rockartiesten en hun fans. Maar mijn karikatuur dient om het diepgewortelde verlangen naar authenticiteit bloot te leggen, een die op zijn minst latent doorleeft en geprojecteerd wordt op andere genres. Jaren van herhaling hebben bepaalde dingen vanzelfsprekend ‘echt’ gemaakt: ze vallen buiten discussie, lijken logisch en zijn zelfs een beetje taboe om te ondervragen. Waarom vinden we het eigenlijk zo storend nep dat veel nieuwe Amerikaanse rappers een bandje afspelen tijdens hun shows? Omdat live muziek spelen de ingewortelde, schijnbaar natuurlijke norm is geworden voor wat ‘echte’ artiesten doen bij optredens. In een minder extreme vorm krijg je zo smalende opmerkingen over het gebruik van samples (“ze hebben dat zelf niet gemaakt”), smalende verslagen van Kanye West zijn album-release (“hij liet zijn album gewoon afspelen op een laptop”), smalende recensies van Beyoncés Lemonade (“ze werkt met een team van schrijvers”) en smalende blikken naar het meest gehate instrument in de rockwereld: de elektronische drumkit. De productie van klank zou om een of andere reden minder ‘echt’ zijn als er geen gespierde macho-arm voor nodig is.

Geld en genitaliën

Een hoge afkomst of commercieel succes is iets dat de geloofwaardigheid van een artiest in gevaar brengt en kan het beste worden verborgen of vermeden. Terwijl Julian Casablancas en Albert Hammond, Jr. elkaar ontmoetten op een Zwitserse kostschool en Bono ‘managing director’ is van een private-equityfirma. Er blijft een enorm taboe rond alles dat met geld te maken heeft, wat precies onderstreept hoe welvaart – zeker vandaag – vaak iets vanzelfsprekends is in alternatieve rockkringen. De leden van Vampire Weekend speelden bij hun doorbraak bewust in op deze gevoeligheid door zich te kleden alsof ze net van een zeiljacht ontscheepten. Door Lacoste te dragen en over mansardedaken te zingen, werden ze (ondanks hun multiculturele en middenklasse achtergronden) het geliefde ‘rijk en wit’-haatobject van zowel rijke, witte recensenten en indiefans. De groep ontmaskerde zo met hun beredeneerde nep-imago de ingebakken vooroordelen, mythes en snobistische houdingen die voortvloeien uit de authenticiteitsmythes.

De verering van een origineel soort rockmuziek verdoezelt ook hoe dat model gebaseerd is op historische vormen van privilege. De ondergang van de klassieke rockband zou voor vele dinosauriërs een tragedie zijn, maar als we de rockmythe doorzien, dan ontdekken we dat die authentieke vorm sporen bevat van verouderde en verwerpelijke ideeën. Heel het traditionele ideaal van een ‘band’, vier hechte kerels (eventueel aangevuld door een geseksualiseerde vrouw) die op een opwindende bro-tour gaan, is eigenlijk gebouwd op de mannelijke ervaring. De ‘authentieke rock’-mythe zit vol met impliciete masculiene clichés: denk maar aan de machoposes van de rockster, de obsessie met de ‘hardheid’ van muzieken de achterdocht over vrouwelijke fans. Je hebt natuurlijk de lange obsessie met fallussymbolen in rockmuziek (bananen, zeppelins, contouren in veel te strakke broeken, strategisch gekantelde gitaren…). Je hebt helaas ook de ‘cock rock’ van Whitesnake en The Scorpions. Bovendien krijgen vrouwen slechts een aanvullende rol in de dominante versie van de rockgeschiedenis. Tot vandaag worden vrouwelijke artiesten vaak afzonderlijk behandeld als deelnemers van een aparte, minder centrale ‘vrouwentak’ van rockmuziek. Van Patti Smith, Chrissie Hynde, Bikini Kill, Sleater Kinney tot PJ Harvey; al te vaak worden ze gereduceerd tot semi-belangrijke en nadrukkelijk feminiene randfenomenen. De ingebakken authenticiteitsidealen over muziek zijn ook grotendeels geïnformeerd door een rockcanon dat hoofdzakelijk wit is. De enige legitieme vorm van muziek wordt er zo eentje die ooit toegeëigend en uitgewerkt werd door witte mannen. Dat idee sijpelt ook door naar de traditionele media en de publieke opinie. Een vaak gehoorde klacht in recensies van rapalbums is dat ze vol staan met clichés over het leven in Amerikaanse getto’s. Hiertegenover stelt de rockmythe bepaalde legitieme, ogenschijnlijk ‘universele’ thema’s die vooral gebaseerd zijn op de witte, middenklasse ervaring: existentiële problematiek, de banaliteit van het burgerlijke leven, kleinschalige rebellie… Zo wordt er nooit geklaagd over de zoveelste frontman die zingt dat hij bang is voor de dood in een goddeloos universum. En als Mick Jagger het had over drugs en seks dan was zijn ervaring ‘echter’ dan als Future er over rapt. Door conceptueel, thematisch en sonisch vooral te putten uit een vermeend authentiek verleden, lijkt rockmuziek dus steeds meer aan relevantie in te boeten. Met haar achterhaalde mythes en bedwingende obsessie met ‘echtheid’ vervalt het stilaan in een inspiratieloze toestand van zelfreferentie. Maar we moeten waarschijnlijk niet bang zijn voor een toekomst vol Britpop-herbewerkingen. Voor een nieuwe generatie luisteraars is de obsessie met wat ‘echte rock’ is minder belangrijk: ze selecteert uit verschillende tradities, ze is minder bezig met de rockgeschiedenis, genre-allianties en oude noties van authenticiteit. Mensen voelen dat veel hedendaagse rockmuziek niet meer verbonden is met de wereld waarin het gemaakt wordt. Terwijl de vernieuwing elders wél voortschrijdt. Als een muziektraditie stopt met evolueren, dan wordt het wel aan de kant geschoven door een ander. Dat wist Chuck Berry al toen hij aan het begin van de rockgeschiedenis Roll Over Beethoven zong.